Lessen uit de overstappen naar turf, kolen en gas

Het wordt een overgang van jewelste: Nederland moet van het aardgas af en overstappen op duurzame energiebronnen. Die enorme verandering gaat niet zonder slag of stoot. Maar we hebben het vaker beleefd. Wat kunnen we leren van die eerdere energietransities?

Michiel Kerpel

Geplaatst: 22 september 2019 om 11:00


Twee deskundigen trekken lessen uit het verleden: prof. dr. ir. Harry Lintsen, emeritus hoogleraar techniekgeschiedenis aan de Technische Universiteit Eindhoven, en dr. Ben Gales, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen en specialist in de mijnbouw van de negentiende en de twintigste eeuw.

Les 1: energietransities brachten veel goeds.

Harry Lintsen: „Leve de steenkool, de aardolie en het aardgas. Waarom? Voor die tijd leefde het overgrote deel van de mensheid in extreme armoede. Met extreem arm bedoel ik ondervoed, een erbarmelijke gezondheid, nauwelijks gekleed, wonend in krotten en levend als een werkdier. Rond 1850 was 60 tot 70 procent van de wereldbevolking arm. In Nederland lag dat percentage aanzienlijk lager, maar dat komt doordat Nederland en Engeland de rijkste twee landen van de wereld waren. Toch waren in die tijd nog altijd 650.000 Nederlanders – ruim twintig procent – erg arm.”

Daarom is de introductie van kolen in zijn ogen niets minder dan een omslagpunt in de geschiedenis van de mensheid. „De stoommachine bracht niet zomaar iets goeds, maar was van doorslaggevend belang. Hij bracht een economische groei teweeg die met windmolens, paarden en turf niet mogelijk zou zijn geweest. Al in 1900 was extreme armoede in Nederland grotendeels verdwenen. En als je kijkt naar de huidige levensstandaard, vrijheid en welvaart, dan hebben we die te danken aan aardolie en aardgas.”

Gales: „Ik ben het met je eens, maar zou graag een nuancering plaatsen. Het is niet zo dat energiegebruik en welvaart een-op-een samenhangen. In de Verenigde Staten consumeren ze al decennialang twee keer zoveel energie als in West-Europa, maar het is niet zo dat ze daar twee keer zo lang leven of twee keer zo gelukkig zijn.”

Gouden Eeuw

Lintsen: „De relatie tussen energiegebruik en welvaart geldt tot een bepaald niveau. Nederland zit nu op een geluksniveau van 7,8. Als we nog drie keer zo veel energie zouden gaan gebruiken, worden we daar niet drie keer zo gelukkig van. Tot pakweg 1960 nam het geluksniveau toe, daarna niet meer. De situatie is sindsdien ontspoord: Nederland werd extreem welvarend. De groei van de consumptie ging in vliegende vaart door. De transitie naar fossiele energie heeft dus wel veel goeds gebracht, maar ongebreidelde energieconsumptie maakt het niet nóg beter.”

Ook eerdere energietransities hebben Nederland economisch verder gebracht. Lintsen: „Zo valt de opkomst van windmolens en turfwinning in de lage landen goeddeels samen met de Gouden Eeuw.”

Gales: „De exploitatie van turf, zoals in Groningen en Drenthe, was uniek. In Ierland – een ander groot turfland uit die tijd – groef iedere boer voor zichzelf wat veengrond af aan het einde van zijn perceel. Terwijl in Nederland de brandstof op haast industriële manier werd gewonnen. Schepen vervoerden over speciaal gegraven kanalen massa’s turf naar de turfmarkt in Amsterdam of Rotterdam. Voor die tijd werd de gemiddelde woning in ons land goed verwarmd. Saillant detail in dit verband: in reisverslagen valt zelfs te lezen dat reizigers vonden dat er veel te hard werd gestookt in de Nederlandse gevangenissen.”

De omschakeling naar aardgas bracht voor de gemiddelde burger opnieuw vooruitgang, vervolgt Gales. „In die jaren kwam een discussie op gang over de vraag of er ook gestookt moest worden in slaapkamers en wc’s. Nederland had in het steenkolentijdperk de traditie om binnenshuis alleen de keuken te verwarmen. Het zogeheten eenkamerbeleid. Eventueel kwam daar de woonkamer bij. Een topeconoom uit die tijd, Jan Tinbergen, wilde ook nu er aardgas was, vasthouden aan die traditie. Hij vond dat mensen maar een trui moesten aantrekken. Tegenwoordig is het een vanzelfsprekendheid om het hele huis te verwarmen en dat extra comfort zal door velen als vooruitgang worden gezien.”

Lintsen weet zeker dat ook de huidige energietransitie iets goeds gaat brengen. „Allereerst omdat het een overstap naar schone energie betreft. De keerzijden van ‘fossiel’ zijn luchtverontreiniging door de rook, de uitputting van grondstoffen en de klimaatverandering door de CO2-uitstoot. Bovendien kunnen we weer zelfvoorzienend worden. Tot het midden van de negentiende eeuw voorzagen we dankzij Nederlandse turf voor circa 80 procent in onze eigen energiebehoefte.”

Zelfvoorzienend

Gales: „Daarna kwam steenkool op, waarbij we afhankelijk werden van vooral Duitsland. Rond 1890 zag je in de Nederlandse politiek een nationalistische trend en stelde men de vraag of die afhankelijkheid wel zo verstandig was. Zelfvoorzienendheid werd een issue, met de oprichting van de Staatsmijnen in 1902 tot gevolg.”

Lintsen: „Door de kolen uit de Limburgse mijnen waren we tussen 1930 en 1960 ook voor zeker 80 procent zelfvoorzienend. Waarna tot 1970 de graad van zelfvoorziening weer daalde naar 31 procent.”

Gales: „Onder meer door de toenemende energievraag. Aardolie en steenkool konden goedkoop uit het buitenland worden gehaald. Dankzij het aardgas uit Groningen bleef de Nederlandse zelfvoorziening de afgelopen decennia nog vrij omvangrijk, maar dat zal met het dichtdraaien van de kraan in Groningen weer snel afnemen.”

Lintsen: „Voor een samenleving is het beschikken over eigen energiebronnen van levensbelang. Alleen al daarom zou Nederland moeten inzetten op windmolens, zonne-energie en andere duurzame energiebronnen. We willen toch niet afhankelijk worden van Russisch aardgas en olie uit Saoedi-Arabië? Voor de voedselvoorziening ligt er een overheidsrapport over zelfvoorziening. Het beantwoordt de vraag of Nederland met het eigen grondgebied in staat zou zijn om al de eigen burgers te voeden in extreme situaties. Maar hoe dat zit met energie? Daarop is Nederland totaal onvoorbereid.”

Les 2: energietransities stuiten op weerstand, want ze bieden – zeker in het begin – niet altijd een verbetering.

De overstap op steenkool betekende gedoe omdat de turfkachels moesten worden vervangen of geschikt gemaakt voor het verbranden van kolen. „Maar er waren ook kleinere dingen waar men over struikelde. Niet alleen praktische maar ook psychologische. Zo kwam er in het begin kritiek op de stank van steenkool. De inwoners van Amsterdam waren gewend aan de geur van verbrande turf in de straten. Die nieuwe geur vond men uitermate vreemd, dat pruimde men niet.” Een ander voorbeeld: bij het stoken van turf kon men vlammen zien. Gales: „Bepaalde soorten steenkool gloeiden alleen. Mensen vonden het vervelend dat ze geen vuur meer zagen.” Lintsen: „Een transitie doorbreekt routines. En zoiets stuit automatisch op weerstand in een samenleving. Denk ook aan routines en gebruiken rond het aansteken van de kachel of het opslaan van de brandstof.”

Fundamenteler waren bezwaren dat stoomketels in de begintijd geregeld ontploften en dat vonken uit schoorstenen branden veroorzaakten. Omwonenden klaagden steen en been over roet, stank en trillingen. Om tegemoet te komen aan de klachten koos de overheid niet voor het verbieden van de nieuwe technologie maar voor regulering en het stimuleren van oplossingen, vertelt Lintsen. „Technologieën moeten gedisciplineerd worden. Al snel kwam de Stoomwet met veiligheidsvoorschriften. Dankzij de wettelijke eisen nam het aantal ontploffingen snel af. Technici gingen aan de slag. Er kwamen oplossingen voor de vonkenregens en roetuitstoot: schoorstenen kregen vonkenvangers en werden hoger gemaakt.”

„Bovendien kan een transitie de sociale verhoudingen in de samenleving overhoop gooien”, stelt Lintsen. ,,In Nederland leefde voor de invoering van de stoommachine de angst voor het scenario uit Engeland. Daar ontstond tijdens de industriële revolutie een nieuwe burgerij: de bourgeoisie. De fabrieksarbeiders botsten met het kapitaal, de heersende klasse. Uiteindelijk bleek de angst ongegrond, want in Nederland verliep de transitie anders. Er ontstonden in eerste instantie geen grote fabrieken; stoommachines werden kleinschalig toegepast.”

Zijn de armen niet de klos bij het aardgasvrij maken van wijken? En zijn het niet weer de rijken die met subsidies een Tesla pakken?

Die angst voor sociale ongelijkheid ziet Lintsen terugkomen in de huidige discussie. „Zijn de armen of de middeninkomens niet de klos bij het aardgasvrij maken van wijken? En zijn het niet weer de rijken die een Tesla pakken met subsidies en belastingvoordelen?”

Weerstand bij de verschillende transities kwam er ook altijd uit de branches die hun broodwinning in de oude energievoorziening hadden zitten. Gales: „Deze groepen kwamen op voor eigen belangen. Zo zagen schippers hun turfboten vervangen worden door een stoomtrein. De een zijn dood was de ander zijn brood. Bij de transitie naar aardgas kwam er flink protest van de kolenboeren. Die probeerden de verandering tegen te gaan. Ze spiegelden voor dat kolen prima naast aardgas konden blijven bestaan.”

Ook oppositie uit de politiek zoals nu van FVD, is geen nieuw fenomeen. Gales: „Zo had je in de jaren zestig boer Koekoek met zijn Boerenpartij. Hij steunde de kolenboeren en wilde dat een kolenmijn in Limburg openbleef.”

Les 3: niet alleen de burger, maar ook de expert weet niet wat de energietransitie allemaal brengt.

Energietransities zijn ingewikkeld. Die complexiteit zit in de onvoorspelbaarheid en onzekerheid over wat er allemaal verandert. De opkomst van de stoommachine zorgde veertig jaar lang voor getwijfel onder ondernemers die met die nieuwe techniek zouden kunnen werken, zegt Lintsen. „Die ondernemers waren eigenlijk de experts uit die tijd. Voor 1850 was de stoommachine voor hen geen optie. Na 1890 was aanschaf ervan logisch. In de tussenperiode was er veel discussie. Ik heb de debatten gelezen. Er is een hoop gerekend. Sommigen namen de risico’s. Anderen kozen toch voor een windmolen of voor arbeidskrachten.”

Gales noemt als voorbeeld het sluiten van de Staatsmijnen in Limburg. „De meeste mensen dachten dat de sluiting het einde van het gebruik van steenkolen betekende. Niets was minder waar. Een transitie kan anders gaan dan vooraf gedacht. Het gastijdperk betekende vooral een hoger energiegebruik. Na een korte dip gebruikten we al snel in Nederland vrijwel evenveel steenkool als toen de mijnen in Limburg nog open waren. Het grootste deel van het geïmporteerde steenkool verdween in de kolencentrales, die nog steeds op volle toeren draaien.”

Tegenwoordig zorgen onder andere windmolens voor duurzame energie

Transities doorlopen verschillende fasen, vertelt Lintsen. „Eerst heb je de inventiefase. Toegepast op de huidige transitie zou je die kunnen laten beginnen in 1970 met het onderzoek naar de eerste zonnepanelen en windturbines.” Na de inventiefase komt er een chaotische innovatiefase, waarin de eerste toepassingen plaatsvinden, het debat centraal staat en waarbij niet helder is welke kant het uiteindelijk allemaal opgaat. „Wat de transitie naar duurzame energie betreft, ging rond 1990 deze fase in van experimenteren, beleidsontwikkeling en onzekerheid. Daar zitten we nu nog middenin. Als die fase voorbij is, verdwijnt het debat en komt er consensus over de te volgen route. In die diffusiefase krijgt een transitie vaart. Mogelijk komen we nu op dit kantelpunt. Dat moet het komende decennium blijken. Zet de transitie echt door?”

Les 4: een energietransitie is iets van de lange termijn, maar kan uiteindelijk razendsnel gaan.

Dat transities lang duren, heeft alles te maken met de genoemde complexiteit. Lintsen: „Een transitie is niet zomaar het vervangen van een technische installatie, maar een overstap van een hele samenleving op een nieuw systeem. Er moet zo veel veranderen. Daarbij heb je te maken met gebruikers, industrie en politici. Het gaat om allerlei belangen, routines, wetgeving, kosten en baten. Zoiets heeft tijd nodig.” Dat een transitie desondanks snel kan gaan, bewijst de invoering van het aardgasnet in Nederland. Lintsen: „In tien jaar tijd werd er in heel het land een volledig nieuwe infrastructuur uit de grond gestampt. Daar zat een geweldige logistiek achter. Dat het destijds zo rap ging, had te maken met het feit dat er algemene consensus was. Het gemak van aardgas werd door iedereen ingezien.”

Gales verbaast zich nog steeds over het feit dat iedereen zo snel om was. „Er zijn vast mensen geweest die de overstap naar aardgas niet aandurfden. Toch is het imponerend hoe vloeiend in de meeste plaatsen bijvoorbeeld de fornuizen zijn vervangen. De monteur stond simpelweg op de stoep of in andere gemeenten kon iedereen zelf bij het gemeentelijk gasbedrijf een nieuw fornuis uitzoeken.”

In Frankrijk leverde de invoering van kernenergie een ander voorbeeld van een snelle transitie. Nadat in 1962 de eerste kerncentrale openging, duurde het amper twintig jaar voordat deze energievorm de belangrijkste bron van elektriciteit was.

Of de huidige transitie ook razendsnel kan worden afgerond, is volgens Gales sterk de vraag. „Fossiele energiebronnen hebben een heel hoge energiedichtheid. De overstap van steenkool naar aardgas was wat dat betreft zelfs een verbetering. Dat is nu minder eenvoudig. Je hebt zeer veel zonnepanelen of windturbines nodig om de energie uit fossiel te vervangen. Daarbij komt dat het aanbod zonne- en windenergie sterk zal fluctueren. Er zijn alleen al flink wat technische hobbels te overwinnen.”

Les 5: een energietransitie biedt kansen voor keuzes in beleid.

Bij een transitie is er zelden één duidelijke route, maar zijn er meestal meerdere opties. Een klassiek voorbeeld in het verleden is de omgang met kernenergie. Gales: „Landen verschillen daarin sterk. België, Frankrijk en Zweden zetten fors in op kernenergie. Nederland niet.” Tijdens de steenkolentransitie was er ook discussie over het te volgen beleid. „Het debat ging erover of Nederland wel kolen uit Duitsland moest halen. We hadden nog zulke grote voorraden turf.” Na het vinden van de bel aardgas onder Slochteren was er discussie of het gas alleen voor de industrie zou moeten zijn of dat alle huishoudens aan de centrale verwarming moesten. „Dat aardgas gebruikt wordt voor verwarming van woningen is bewust beleid geweest. De regering wilde niet dat we achterliepen met het aantal cv’s ten opzichte van andere landen.”

Er kunnen ook concrete, slimme beleidskeuzes worden gemaakt. Gales: „Denk aan het plaatsen van energie-intensieve industrie. Vanouds gebeurde dat altijd dicht bij de plekken waar energie wordt opgewekt. Zo vroeg men zich lang af waar men hoogovens ging neerzetten: in Limburg of in IJmuiden. Het is de laatste locatie geworden. Verstandig, denk ik. Tegenwoordig kan er beleid gemaakt worden op het plaatsen van dataservers in de buurt van bijvoorbeeld windparken.”

,,Hernieuwbare energie heeft tal van opties”, vult Lintsen aan. „Behalve aan verschillende types windturbines en zonnecellen moeten we denken aan aardwarmte, zonneboilers, biomassa en getijdencentrales. De toekomst van energie lag nog nooit zo open.”

Beleidskeuzes zijn ijkpunten die transities kunnen versnellen, stelt Gales. „Het maakt ons minder slaaf van de markt, die alleen voor de goedkoopste optie gaat. Zo voelden beleidsmakers zich tot voor kort gedwongen om steenkolencentrales te bouwen omdat steenkool zo laag in prijs was. Ook wilden we het Groningse gas tot de laatste druppel uit de grond persen.”

Les 6: energietransities hebben invloed op de inrichting van het landschap.

Het gebruik van hout en turf liet in het verleden duidelijke sporen na in het landschap. Door houtstook zijn complete bossen verdwenen. Onder meer door de enorme vraag naar hoefijzers, vertelt Gales. „Hoogovens in de achttiende en negentiende eeuw vervaardigden het ijzer voor de hoefijzers. Die hoogovens werden gebouwd op plekken waar veel bos was. Decennialang hebben we een ijzer- en staalindustrie gehad die zich van tijd tot tijd verplaatste wanneer het bos gekapt was.” Ook zijn er in het verleden metersdikke veenlagen weggestoken of opgebaggerd voor turfwinning. Lintsen: „Op deze manier ontstonden er grote plassen, zoals de Vinkeveense Plassen.”

Steenkolen, aardgas en aardolie hadden op het eerste gezicht weinig invloed op het landschap. Gales: „Deze grondstoffen zaten onder de grond. Van de winning zag je dan ook weinig.” Toch betekende dat niet dat de winning geen sporen naliet. „Als je steenkolen naar boven haalde, kwam er ook gesteente mee. Daarmee creëerde de mijnbouw gigantische steenbergen. In Nederland zijn de meeste afgegraven, maar is er nog eentje over, de Wilhelminaberg in Landgraaf. In het Ruhrgebied en in België liggen nog veel meer van zulke hopen.”

„En wat te denken van de bodemverzakking die met de mijnbouw gepaard ging”, merkt Lintsen op. „Die heeft veel schade veroorzaakt. Hetzelfde speelt zich nu af in Groningen door de aardgaswinning.”

De impact van de huidige energietransitie op onze leefomgeving wordt volgens Gales onderschat. „Duurzame energiebronnen leggen een groter beslag op beschikbare grond. De energiedichtheid van fossiel is groot. Elke kilo brandstof levert enorme hoeveelheden energie op. Als je dat allemaal wilt vervangen door hernieuwbare energie, heeft dat grote invloed op het landschap. Amerikaanse projecties stellen dat het landbeslag van energie bij een complete overstap zou toenemen van een half procent naar maar liefst een kwart tot de helft van de oppervlakte van de Verenigde Staten.”

Al zijn zulke projecties wat overdreven, toch vindt Gales dat Nederlanders voorbereid moeten zijn op het feit dat de energietransitie goed zichtbaar zal zijn. „Juist bij zulke problemen zien we meestal dat innovatie voor ongedachte oplossingen zorgt.” Lintsen: „Zeker, zo heeft er nu onderzoek plaats naar de opwekking van zonne-energie uit verf. Dat zou ongekende mogelijkheden bieden.”

Bron: Friesch Dagblad